Raad van State maakt einde aan conflict over vaar- en rusttijden

De Raad van State stelde de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) afgelopen week in het gelijk in een slepend conflict met een rederij in de binnenvaart. Vanaf 2019 werden verschillende keren overtredingen van de vaar- en rusttijden geconstateerd bij de rederij. Daarvoor legde de ILT bestuurlijke boetes op én verbeurde de rederij 2 dwangsommen van in totaal 32.500 euro.

Overzichtsfoto van drie binnenvaartschepen die varen op water in een polderlandschap

De rederij betoogde voor de rechtbank al dat voor een losvarende duwboot andere regels gelden dan voor een duwboot met bakken waarmee de reder voer. Volgens de rederij betekent dat dat bij het aan- of afkoppelen van duwbakken de maximale vaartijd opnieuw begint te lopen. In een van de bestrafte gevallen was de duwboot met bakken in een aaneengesloten periode van 30 uur en 20 minuten in bedrijf.

Last onder dwangsom

De rechtbank was het hier niet mee eens. Wat niet hielp was dat de schipper bij een van de overtredingen in opdracht van de rederij de vaar- en rusttijden heeft overtreden en er dus sprake was van een ingecalculeerd risico. De rechtbank stelde dan ook dat de ILT juist had gehandeld door de reder eerst te waarschuwen, daarna boetes op te leggen en daarnaast een last onder dwangsom. Deze last onder dwangsom heeft als doel om herhaling van overtredingen te voorkomen, maar ook bij opvolgende inspecties bleek de rederij de regels voor vaar- en rusttijden te negeren waarna de dwangsom 2 keer is verbeurd.

Veiligheid

Ook de uitspraak van de rechtbank kon de reder niet overtuigen en dus moest de Raad van State zich over de kwestie buigen. In het hoger beroep ging de Raad van State afgelopen week ook niet mee met de argumentatie van de rederij. De Raad van State oordeelde dat uit de wet volgt dat voor de maximale vaartijd bepalend is de exploitatiewijze waarin wordt gevaren en dus niet de categorie van het schip. Bij een wisseling van de categorie van het schip begint de vaartijd dus niet opnieuw te lopen. 

De Raad van State oordeelde verder dat de werkgever verantwoordelijk is voor naleving van de vaartijdregels, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat een overtreding van die regels niet aan de werkgever kan worden toegerekend. De rederij heeft zulke bijzondere omstandigheden niet aangetoond. De Raad van State ging dus niet mee met het standpunt van de rederij dat de rederij als werkgever niet als functioneel pleger kan worden aangemerkt.

De rederij ontvangt vanwege de lange doorlooptijden van het proces van meer dan 4,5 jaar een tegemoetkoming in de proceskosten. Ook een kleine vergoeding voor immateriële schade achtte de Raad van State redelijk.