Gebleken is dat de regelgeving rondom derivaten bij woningcorporaties en adviesbureaus tot vragen kan leiden. Ter verduidelijking rond de regelgeving over derivaten, heeft de Aw deze ‘Vraag en antwoord’ gepubliceerd. Wonincorporaties en andere betrokkenen kunnen dit gebruiken bij interpretatiekwesties, of als zij behoefte hebben aan verdere uitleg van de regelgeving rondom derivaten.
In artikel 45 en 46 van de Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting (Rtiv) is aangegeven dat de Beleidsregels gebruik financiële derivaten voor woningcorporaties vervallen zodra Aw het reglement financieel beleid en beheer als bedoeld in de artikelen 55a van de Woningwet (Wet) heeft goedgekeurd. De voorwaarden waaraan dit reglement moet voldoen zijn vastgelegd in artikelen 103 tot en met 108 van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting (Btiv).
De regels in de Btiv betreffen inhoudelijk een voorzetting van de regels die waren opgenomen in de ‘Beleidsregels gebruik financiële derivaten door toegelaten instellingen volkshuisvesting’. Op grond van de Wet (artikel 55a) gelden de bepalingen inzake derivaten zowel voor toegelaten instellingen als dochtermaatschappijen.
Btiv artikel 1, lid 1
Financiële derivaten:
a. Financiële contracten waarvan de waarde is afgeleid van de onderliggende waarde of een referentieprijs, of
b. Onderdelen van financiële contracten die, op zichzelf beschouwd, financiële contracten als bedoeld in onderdeel a zijn.
Als er in andere contracten onderdelen zijn opgenomen die voldoen aan de definitie onder artikel 1 Btiv onder a (dus onderdelen waarbij de waarde is afgeleid van een onderliggende waarde of een referentieprijs), vallen deze onder de definitie van financiële derivaten volgens de Btiv. Oftewel ‘embedded derivatives’ vallen hier ook onder. Op grond van de gewijzigde wet- en regelgeving zijn leningen met embedded derivaten in het geheel niet meer toegestaan. Uitzondering zijn basisrenteleningen als dit een bijdrage levert aan het voldoen van de verplichtingen uit hoofde van artikel 108 of artikel 106 lid 2, zie verder op deze pagina.
De extendible lening valt inderdaad onder de definitie van artikel 1 Btiv. Bij een extendible lening heeft de geldgever in de 2e periode vaak een afzonderlijk recht (bijvoorbeeld om voor de 2e periode te kiezen voor een vast of variabel rentepercentage). De corporatie heeft dan feitelijk een recht verkocht (in dit voorbeeld een receiver swaption), wat volgens het Btiv niet meer is toegestaan.
Op grond van de Btiv is het doorzakken van derivaten in (langlopende) basisrenteleningen toegestaan, als dat een bijdrage levert aan het voldoen van de verplichtingen uit hoofde van artikel 108 (de 2%-punt norm) of artikel 106 lid 2 (elimineren toezichtbelemmerende bepalingen) van het Btiv.
Voor basisrenteleningen hoeft geen liquiditeitsbuffer zoals bedoeld in artikel 108 lid 1 van het Btiv aangehouden te worden. De reden daarvoor is dat de corporatie op het moment van herziening van de kredietopslag de keuze heeft om daar al dan niet mee akkoord te gaan en bij die beslissing rekening kan houden met de vraag of de liquiditeitsverplichtingen bij het afbreken van de basisrentelening gedragen kunnen worden. Als corporatie en bank op het herzieningsmoment geen overeenstemming bereiken over de kredietopslag, vindt er een verrekening plaats tussen de basisrente en de rente op de kapitaalmarkt over de rest van de looptijd.
Hedging
Hedging is het door het sluiten van payer swaps afdekken dan wel beperken van risico’s die gepaard gaan met een stijging van de rente op variabele leningen.
Het begrip ‘hedging’ is op basis van artikel 1 gereserveerd voor payer swaps. Dat laat onverlet dat volgens artikel 107 lid 1 sub a van de Btiv naast payer swaps ook rentecaps zijn toegestaan als financiële derivaten ten behoeve van het afdekken van renterisico’s op variabele leningen. De looptijd van de rentecaps mag maximaal de looptijd van de variabele lening zijn. Dit antwoord heeft nadrukkelijk betrekking op het Btiv en niet op Richtlijnen voor de jaarverslaggeving.
Liquiditeitsbuffer
De liquiditeitsbuffer is een som van de liquide middelen van een woningcorporatie, haar direct of vrijwel direct liquide te maken beleggingen en de direct opeisbare en met het oog op het bereiken van een voldoende omvang van die buffer aan te wenden leningsfaciliteiten.
Nee. Echter op het moment van het publicatie van deze vragen en antwoorden vindt er overleg plaats over dit punt.
Gezien de definitie in artikel 1 van de Btiv (direct opeisbare voor het doel van de buffer aan te wenden leningsfaciliteiten) kan de variabele hoofdsomlening pas als buffer in relatie tot artikel 108 Btiv worden geaccepteerd, nadat WSW een toereikend borgingsplafond heeft afgegeven en de corporatie op basis daarvan leningsovereenkomsten heeft afgesloten. Daarbij is het niet strikt noodzakelijk dat de corporatie de lening opneemt, als de lening wel direct (binnen 48 uur) opeisbaar en inzetbaar is voor eventuele margin calls.
Btiv artikel 13, lid 2 sub a
De categorieën van instellingen, met uitsluitend welke de toegelaten instelling transacties aangaat voor het verrichten van haar werkzaamheden, zijn banken met een vergunning en professionele beleggers, beide met ten minste een single A-rating of een daarmee vergelijkbare rating, afgegeven door ten minste 2 van de bij ministeriële regeling te noemen ratingbureaus, indien de transacties betrekking hebben op beleggingen of financiële derivaten.
De ratingvereiste in artikel 13 lid 2 geldt op het moment van aangaan van de derivatencontracten. Wordt de rating van de tegenpartij daarna lager dan single A? Dan is de corporatie niet verplicht deze derivaten af te stoten. Wanneer de derivatenportefeuille deels moet worden afgebouwd op grond van de andere bepalingen in het Btiv, kan de rating van tegenpartijen op dat moment wel een rol spelen bij de prioritering van de afbouw van de derivatencontracten. Denkbaar is dat de Aw afhankelijk van de marktwaarde van de betreffende derivaten (en daarmee de exposure die de corporatie al dan niet heeft op de tegenpartij) bij tegenpartijen met een rating lager dan single A, nadere voorwaarden stelt aan de (prioritering van de) afbouw.
Btiv artikel 106, lid 1 sub c
Het reglement, bedoeld in artikel 55a, lid 3, van de wet, bepaalt dat: het vervreemden van financiële derivaten, anders dan het sluiten van derivaatposities, niet is toegestaan.
Er zijn geen criteria ten aanzien van volume, tegenpartij en looptijd verbonden bij het sluiten of unwinden van bestaande derivatenposities. De term is er verder op gericht om uit te sluiten dat corporaties in de toekomst nog renteopties ‘verkopen’ in dit artikel van de Btiv is er schrijven (verkopen).
Btiv artikel 106, lid 2
Het reglement bepaalt voorts dat in of ten aanzien van financiële derivaten geen clausules worden gehanteerd, die op enigerlei wijze de uitoefening van het toezicht op toegelaten instellingen en dochtermaatschappijen kunnen belemmeren, en dat een toegelaten instelling die op het tijdstip waarop dit besluit in werking is getreden een derivatenportefeuille heeft die financiële derivaten met zodanige clausules bevat, een plan van aanpak heeft dat is gericht op het zo spoedig mogelijk afstoten van die derivaten
Btiv artikel 106, lid 3
Onze Minister kan nadere eisen stellen aan het plan van aanpak, bedoeld in het lid 2, en de te hanteren termijn voor het in dat lid bedoelde afstoten van financiële derivaten.
Clausules zoals het recht van de financiële instelling om het betreffende contract te beëindigen of extra voorwaarden te stellen als de Aw intensiever toezicht gaat houden of gaat ingrijpen, zijn in algemene zin niet toegestaan. Onder de nieuwe Woningwet die sinds 1 juli 2015 geldt, zijn dit in ieder geval bepalingen in overeenkomsten die rechtstreeks verwijzen naar de artikelen 61, 61d, 61g, 61h tot en met 61l, 104a en 105 van de Woningwet. Verder valt hier in ieder geval onder het door de Aw plaatsen onder verscherpt toezicht van een toegelaten instellingen of het vragen van een herstel- of verbeterplan door de Aw.
Bij nieuwe derivatentransacties zijn de modelovereenkomsten zoals bedoeld in artikel 107 lid 2 sub c van de Btiv leidend. Deze zijn als bijlage bij het Rtiv gepubliceerd en verplicht bij nieuwe transacties.
Ja, in de gewijzigde beleidsregels derivaten is aangegeven dat alleen de bepalingen in de derivatencontracten die in directe zin de externe toezichthouders hinderen, als toezichtbelemmerend kwalificeren in relatie tot artikel 10 van de beleidsregels derivaten.
Dit is toegestaan.
De Aw (of het voormalig CFV) heeft de bestaande plannen beoordeeld. De Aw kan aanvullende eisen stellen als zij dit nodig vindt. De uitvoering van plannen van aanpak worden vervolgens door de Aw gemonitord. De Aw gaat daarbij na welke acties corporaties hebben ondernomen om de toezichtbelemmerende bepalingen doorgehaald te krijgen en welke acties de corporatie nog van plan is te gaan ondernemen. Het gaat daarbij onder andere om het door de corporatie nagaan van de mogelijkheid van het unwinden van contracten of het doorhalen van de toezichtbelemmerende bepalingen. Het is logisch dat de corporatie daarbij ook de eventuele daaraan verbonden voorwaarden en kosten betrekt. Het kan onder andere gaan om (rente-)kostenverhoging, het verstrekken van (aanvullende) zekerheden of in ruil voor introductie van nieuwe bepalingen in de derivatencontracten.
Btiv artikel 107, lid 1 sub a
Het reglement bepaalt voorts dat de toegelaten instelling en de dochtermaatschappij: geen andere financiële derivaten als bedoeld in artikel 1, lid 1, begripsomschrijving van financiële derivaten, onderdeel a, aantrekt dan rentecaps of payer swaps ter hedging van variabele leningen die voor of tegelijk met het tijdstip van aantrekken van dat derivaat zijn aangetrokken, welke payer swaps geen langere looptijd hebben dan 10 kalenderjaren, waarvan het kalenderjaar waarin zij worden aangetrokken het eerste is.
Op grond van artikel 106 lid 2 mogen alle bestaande derivatenproducten gehandhaafd blijven, met dien verstande dat als er in de desbetreffende contracten clausules zijn opgenomen die het toezicht kunnen belemmeren, de corporatie zich in overleg met de bank moet beraden op mogelijkheden om deze contracten om te zetten of te beëindigen. Ook bestaande swaps waaronder nog geen roll-over lening is aangetrokken mogen dus gehandhaafd blijven. Het is daarbij uiteraard wel van belang dat de corporatie naar een situatie toewerkt waarbij alle swaps 1-op-1 zijn gekoppeld aan bestaande variabele leningen. Hierbij is het van belang dat in administratieve zin elk aan te trekken derivaat 1-op-1 gekoppeld moet zijn aan een specifieke variabele lening (micro-hedging). Denkbaar is verder dat de Aw vanuit zijn eigen toezichtstaak nadere voorwaarden stelt aan de afbouw van swaps zonder onderliggende lening.
Ja. De bepalingen in artikel 107 lid 1 sub a, zien alleen op payer swaps. Voor caps geldt de algemene bepaling in dit artikel dat de looptijd van het derivaat die van de te hedgen variabele lening niet mag overtreffen
Ja, dat klopt.
Ja, dat mag.
Hoofdlijn is dat alle wijzigingen in bestaande derivatencontracten na 1 oktober 2012 als een nieuwe derivatentransactie zijn te kwalificeren, waardoor aan alle spelregels volgens de nieuwe wet- en regelgeving voldaan moet worden. Uitzonderingen (alleen als alle overige modaliteiten van het derivaat ongewijzigd blijven) zijn:
Het naar achteren schuiven van breakclauses in bestaande derivatencontracten, ook als mutual breakclauses daarbij worden gewijzigd in een mandatory breakclause.
Looptijdverkorting van bestaande derivatencontracten.
Het in ruil voor bijvoorbeeld een hogere threshold, afkoop CSA, of verwijderen toezichtbelemmerende bepalingen, aanpassen van de couponrente van het derivaat.
Het schrappen van toezichtbelemmerende clausules.
Contractwijzigingen die verplicht zijn op grond van de Europese regelgeving. Het is hierbij van belang dat de corporatie vaststelt dat de wijzigingen uitsluitend zien op de verplichtingen vanuit de Europese regelgeving en er geen andere contractuele wijzigingen worden doorgevoerd.
Het met een bank overeenkomen van een CAP op de margin call verplichting, waarmee een verplichte tussentijdse bijstorting bij een voor de corporatie negatieve marktwaarde wordt begrensd tot het maximum. In die gevallen is het ook toegestaan als het bedrag aan threshold wordt aangepast. De hiervoor bij wijze van uitzondering genoemde aanpassingen kunnen in een ‘Amendment Agreement’ op de bestaande documentatie van de contracten worden aangepast. Het is van belang dat de corporatie vaststelt dat geen andere contractuele wijzigingen door de bank worden doorgevoerd.
Hoe ver de bank bij het afsluiten van een derivatencontract zou moeten gaan in het controleren of er sprake is van een onderliggende lening bij de corporatie, is een vraag die de zorgplichtregels raakt en onder de verantwoordelijkheid van banken valt. De opvatting van de Aw is dat de bank minimaal aan de corporatie zou moeten vragen aan welke lening het derivaat gekoppeld wordt. Is de corporatie niet bereid om inzicht te verstrekken in de koppeling tussen de lening- en het derivaat? Dan moet de bank in de ogen van de Aw overwegen om het derivatencontract niet af te sluiten.
Btiv artikel 107, lid 2 sub a
Het reglement bepaalt voorts dat de toegelaten instelling en de dochtermaatschappij: uitsluitend financiële derivaten aantrekt, indien de instelling van welke zij die derivaten aantrekt haar heeft aangemerkt als een niet-professionele belegger als bedoeld in artikel 4:18d van de Wet op het financieel toezicht.
Ja, omdat artikel 107 lid 2 sub a uitsluitend geldt voor nieuwe derivatencontracten.
Er moet duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen het toezicht van Aw op de naleving van bepalingen rondom derivaten in de Btiv door corporaties en de zorgplichtregels zoals die voor banken gelden. Op grond van het eerste moeten woningcorporaties die bij hun financiële beleid en beheer financiële derivaten gebruiken, hun interne organisatie op adequate wijze daarop te hebben ingericht. Dit is in artikel 105 Btiv vastgelegd. De opzet hiervan is bij de beoordeling van het reglement financieel beleid en beheer getoetst.
Btiv artikel 107, lid 2 sub b
Het reglement bepaalt voorts dat de toegelaten instelling en de dochtermaatschappij: uitsluitend financiële derivaten aantrekt, nadat zij met de instelling van welke zij die derivaten aantrekt een raamovereenkomst, overeenkomstig een bij ministeriële regeling vast te stellen model daarvoor, heeft gesloten.
De modeldocumenten (bijlage 6 en 7, onderdelen A tot en met C, van de Rtiv) bestaan uit 3 ISDA-documenten (een Master Agreement, een Schedule en een Credit Support Annex,CSA) en een raamovereenkomst. De Master Agreement is een standaardtekst die de basis vormt van elk ISDA-contract. In de Schedule wordt de specifieke rechtsverhouding tussen corporaties en banken nader vastgelegd door bepalingen uit de Master Agreement al dan niet van toepassing te verklaren, in te vullen of te wijzigen. Met een aanvullende CSA kunnen partijen daarnaast nog kiezen voor tussentijdse verrekening van marktwaarde door het storten van onderpand (margin calls). In de raamovereenkomst, die specifiek voor de corporatiesector is opgesteld, wordt contractueel vastgelegd dat de betreffende bank erkent dat de corporatie in het kader van de zorgplicht van de Wet op het Financieel Toezicht niet-professionele belegger is en dat beide partijen ‘gevrijwaard’ zijn van de plichten die voortvloeien uit derivaatcontracten als deze zijn opgesteld in strijd met de Btiv.
Btiv artikel 108
Het reglement, bedoeld in artikel 55a, lid 2, van de wet, bepaalt voorts dat:
a. Toegelaten instellingen en dochtermaatschappijen die financiële derivaten gebruiken daartoe een liquiditeitsbuffer aanhouden van een zodanige omvang, dat daaruit, met inachtneming van redelijkerwijs voorzienbare beroepen daarop in verband met andere bedrijfsrisico’s dan dat gebruik, aan de uit dat gebruik voortvloeiende liquiditeitsverplichtingen ten gevolge van een daling van de vaste rente in de markt van rentederivaten met 2%-punt kan worden voldaan;
b. Indien die liquiditeitsbuffer een geringere omvang heeft dan ingevolge onderdeel a vereist, de toegelaten instelling en de dochtermaatschappij dat terstond aan Onze Minister meedeelt en na overleg met hem maatregelen vaststelt om die situatie op te heffen en c. de toegelaten instelling en de dochtermaatschappij geen payer swaps aantrekt, indien en zolang de omvang van die liquiditeitsbuffer zodanig gering is, dat niet kan worden voldaan aan de uit het gebruik van financiële derivaten voortvloeiende liquiditeitsverplichtingen ten gevolge van een daling van de vaste rente in de markt van rentederivaten met 1%-punt.
Is er in het geheel geen sprake van uit de derivatenportefeuille voortvloeiende liquiditeitsverplichtingen? Dan hoeft daar geen rekening mee gehouden te worden bij de bepaling van de omvang van de liquiditeitsbuffer. Wel moet rekening worden gehouden dat de potentiële uitstroom aan liquiditeiten uit hoofde van breakclauses (voortschrijdend een jaar vooruit).
De corporatie moet op ieder moment voldoen aan de eisen uit artikel 8. De liquiditeitsbuffer moet op elk moment dus een 2% rentedaling kunnen opvangen. De buffer moet dan groot genoeg zijn voor het op kunnen vangen van:
De margin call op CSA-contracten (of vergelijkbaar) inclusief opgelopen rente bij een fictieve rentedaling van 2%-punt.
De (volledige) negatieve marktwaarde bij een fictieve rentedaling van 2%-punt van de contracten met een breakclause die vervalt tussen de datum van vandaag en precies een jaar later.
Zoals hiervoor aangegeven ziet de buffer in principe uitsluitend op de potentiële uitstroom aan liquiditeiten uit hoofde van CSA’s of vergelijkbare contractuele bepalingen, net als uit hoofde van breakclauses. Uitzondering daarop is de situatie waarbij een bank richting de corporatie heeft aangegeven de derivatencontracten te willen ontbinden (of dat te overwegen) als gevolg van de ‘activering’ van andere contractuele bepalingen. Dat kunnen toezichtbelemmerende bepalingen zijn, maar bijvoorbeeld ook het niet meer behalen van bepaalde voorgeschreven ratio’s of andersoortige contractueel voorgeschreven voorwaarden. Als daar sprake van is, moet de buffer groot genoeg zijn om ook de daarmee samenhangende potentiële uitstroom aan liquiditeiten (bij een fictieve rentedaling van 2%-punt) te voldoen.
Voldoet de liquiditeitsbuffer niet aan deze eis? Dan moet de corporatie daar op grond van artikel 108 Btiv direct schriftelijk melding van te maken bij de Aw via de daarvoor ontwikkelde applicatie (https://online.corpodata.nl). Daarna moet binnen 4 weken een beleidslijn opgesteld worden, gericht op het weer kunnen voldoen aan deze eis.
Ja. Er is in artikel 108 Btiv geen minimum toetsrente opgenomen, dus er moet ook rekening gehouden worden met een eventuele negatieve rente.
De liquiditeitsbuffer moet op elk moment een 2% rentedaling kunnen opvangen. Daarbij moet uiteraard rekening gehouden worden met overeengekomen (nog niet volledig benutte) thresholds. De thresholds moeten uiteraard wel contractueel vastgelegd en ‘hard’ zijn.
Voor ongeborgde kredietfaciliteiten moet de corporatie er zeker van zijn dat de betreffende banken het gebruik daarvan toestaan om margin calls te voldoen. Is dat niet het geval, of zijn corporaties hier niet zeker van? Dan mogen deze kredietfaciliteiten niet meegenomen worden bij de buffer.
Ervan uitgaande dat de leningen niet zijn benut, in principe wel. Wel moet daarbij worden vastgesteld dat het is toegestaan om die leningen aan te wenden voor margin calls en dat die binnen 48 uur opeisbaar zijn. Expliciete afstemming met de gemeente en/of de bank is noodzakelijk.
In artikel 108 Btiv, is de verplichting opgenomen dat een corporatie bij een buffer onder de 2%-norm maatregelen treft om die situatie op te heffen. Het aantrekken van payer swaps zal in het algemeen de liquiditeitsrisico’s verder vergroten en derhalve in strijd zijn met de doelstelling van deze beleidslijn. Alleen in de uitzonderlijke situatie dat dat niet het geval is, kunnen nog payer swaps, veelal zonder tussentijdse marktwaardeverrekening, worden aangetrokken.
Ja, dat mag omdat het afsluiten van rentecaps geen liquiditeitsrisico meebrengt. In principe wordt met het afsluiten van een rentecap een ‘verzekeringspremie’ betaald.
Overige vragen en antwoorden
Deze vragen en antwoorden zijn niet aan 1 bepaald artikel van de bepalingen rondom derivaten in het Btiv te koppelen.
Uitoefening van swaptions die vóór 1 oktober 2012 zijn afgesloten
Er moet onderscheid gemaakt worden tussen verkochte (geschreven) swaptions en gekochte swaptions.
Verkochte (geschreven) swaptions
Bij verkochte (geschreven) swaptions is er sprake van een bestaande contractuele verplichting. Als de bank er op de expiratiedatum voor kiest om het swapcontract aan te gaan, is de corporatie gehouden om de daaruit voortvloeiende verplichtingen na te komen. Om die reden wordt een swapcontract dat niet aan alle bepalingen in het Btiv voldoet, maar dat voortvloeit uit een verkochte (geschreven) swaption die vóór 1 oktober 2012 is afgesloten, niet als onrechtmatig beschouwd.
Gekochte swaptions
Bij een gekochte swaption geldt dat de corporatie de vrije keuze heeft om deze op de expiratiedatum om te zetten in een swapcontract. Het aangaan van swapcontracten die voortvloeien uit gekochte swaptions die vóór 1 oktober 2012 zijn afgesloten is niet in strijd met de Btiv als:
Met inbegrip van de effecten van de aan te gane swapcontracten, wordt voldaan aan de vereisten van artikel 108 Btiv. Dit betekent dat de corporatie op de ingangsdatum van de aan te gane swapcontracten, met inbegrip van de effecten van deze swapcontracten, over een buffer moet beschikken die tenminste groot genoeg is om de uit de uit de derivatenportefeuille voortvloeiende liquiditeitsverplichtingen als gevolg van een daling van de vaste rente in de markt met 2%-punt te kunnen voldoen.
De aan te gane swapcontracten effectief zijn in het beperken van opwaartse renterisico’s van bestaande variabele leningen.
Er in de aan te gane swapcontracten geen toezichtbelemmerende clausules zijn opgenomen. De aan te gane swapcontracten moeten worden afgesloten onder het regime van de modelovereenkomsten als bedoeld in de artikelen 107 lid 2 sub c. Zonder afbreuk te doen aan het voorgaande wordt van de corporatie terughoudendheid verwacht bij het aangaan van uit gekochte swaptions voortvloeiende swapcontracten als deze niet aan alle bepalingen ten aanzien van derivaten in de Btiv.