Informatieblad Radionavigatie in LAPL en PPL-opleiding

De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) krijgt regelmatig vragen over radionavigatie-oefeningen. Tijdens beoordelingen, inspecties en audits ziet de ILT dat soms geen of te weinig radionavigatie-oefeningen worden gedaan. Met dit informatieblad geeft de ILT uitleg aan Approved Training Organisations (ATO’s) en Declared Training Organisations (DTO’s) over deze oefeningen.

Wat moet ik oefenen?

Voor de LAPL(A)/(H) opleiding moet1 u tijdens de vlucht (of in een gecertificeerde simulator (FSTD)) oefenen met radionavigatie met GNSS of VOR/NDB én met VHF/DF en en-route terminal radar. Navigatie met VHF/DF en en-route terminal radar moet u altijd oefenen. Voor de andere vorm van radionavigatie legt de ATO/DTO in het trainingsprogramma vast of er met GNSS of met VOR én NDB wordt geoefend. Aanbevolen is om beide te oefenen.

In de PPL(A)/(H) opleiding moet2 u tijdens de vlucht (of in een FSTD) met alle volgende radionavigatiemiddelen oefenen: VHF/DF, GNSS, VOR, DME, NDB/ADF en en-route terminal radar.
 

AMC1/AMC2 FCL.115
AMC1/AMC2 FCL.210

Hoe kan ik dit oefenen?

VHF/DF

Oefenen voor VHF/DF kan eenvoudig met een daarvoor geschikt grondstation. Als alternatief kan de instructeur tijdens de vlucht het grondstation simuleren. Via de intercom oefent u met de student de juiste radiofraseologie, terwijl de student het vliegtuig bestuurt.

GNSS

Voor GNSS is het van belang dat u gecertificeerde apparatuur gebruikt (zoals een geschikte Garmin G430 of G1000). Een iPad met bijvoorbeeld SkyDemon is niet voldoende. Geavanceerde functies van niet-gecertificeerde apparaten mag u alleen als aanvulling of advies gebruiken3.  Hieronder valt ook informatie over positie en navigatie. Dit mag niet als navigatiemiddel gebruikt worden, maar hooguit als hulpmiddel. Een tablet is niet geschikt voor de radionavigatie-oefening GNSS.

VOR, DME en NDB/ADF
Recent zijn meerdere VOR’s en NDBs in Nederland uitgeschakeld. Het oefenen van navigatie op dergelijke bakens is daarmee moeilijker geworden. U kunt de oefeningen volledig trainen op bakens die nog wel beschikbaar zijn. In Nederland zijn nog enkele VOR’s (RTM, SPL, EEL en MAS) beschikbaar en direct over de grens in Duitsland en België zijn nog NDB’s in gebruik (bijvoorbeeld bij EDLV, EDDG en EBOS). 

Het gebruik van VOR, (VOR/)DME en NDB kunt u simuleren met gecertificeerde GNSS-navigatiemiddelen. In het bijbehorende avionica-handboek staat hoe u een HSI/CDI (voor VOR-simulatie) of RBI/RMI (voor ADF-simulatie) aan een gedefinieerd punt koppelt en hoe u afstand/tijd kunt gebruiken voor DME-simulatie. Het is belangrijk dat u ervoor zorgt dat de procedures voor VOR(/DME)-navigatie en ADF-navigatie worden gevolgd. Zoals het gesimuleerd selecteren van frequenties en uitvoeren van bakenidentificatie.

Als alternatief kunt u deze oefeningen in een FSTD uitvoeren. Voor de PPL-opleiding tellen deze instructie-uren mee. FCL.210.A (voor PPL(A)) en FCL.210.H (voor PPL(H)) bieden de mogelijkheid om 5 uur op een FSTD (PPL(A)) of voor PPL(H) een FNPT of FFS in te zetten.. Voor LAPL telt FSTD-training niet mee voor de ureneis van het brevet. Wel kunt u met de FSTD-training de radionavigatie-vereisten invullen.

En-route terminal radar

Oefeningen met en-route terminal radar kunt u tijdens de vlucht oefenen. U kunt de radiofraseologie simuleren met de student en deze vectors geven. 
 

3 Zie ook AMC2 NCO.GEN.125, onder (f).

Waarom ben ik hier verantwoordelijk voor?

Voor het juist uitvoeren van de oefeningen met de juiste middelen geldt het volgende:

  • De accountable manager (ATO) of vertegenwoordiger (DTO) is ervoor verantwoordelijk dat de organisatie de regels naleeft en hier de middelen voor heeft4.  
  • De Head of Training is ervoor verantwoordelijk dat de opleidingen volgens Part-FCL worden gegeven5.  
  • De ATO/DTO moet beschikken over een adequate vloot met luchtvaartuigen en/of FSTD’s die de benodigde apparatuur voor de aangeboden opleidingen hebben6.  Dat betekent dat de ATO/DTO alle onderdelen van de oefening radionavigatie moeten kunnen verzorgen. 

4ORA.GEN.210 en ORA.GEN.215 (voor ATO) / DTO.GEN.210(a)(1)(i)(iv) en DTO.GEN.215.

5ORA.ATO.110(b)(1) / DTO.GEN.210(a)(2)(i)

6(ORA.ATO.135(a) en (b) en AMC1 ORA.ATO.135 / DTO.GEN.240 en AMC1 DTO.GEN.240)

Waarom moet ik dit (laten) oefenen?

Het uitvoeren van radionavigatie-oefeningen is een verplicht onderdeel in de LAPL(A)7, de LAPL(H)8, de PPL(A)9 en de PPL(H)10 opleiding. Een PPL(A)/(H) is een ICAO-erkend bewijs van bevoegdheid. Een PPL(A)/(H) is ook een ICAO-vereiste11. Bovendien is radionavigatie onderdeel van het praktijkexamen. Zie ook het formulier LAPL(A) and PPL(A) Skill Test, Section 3, onder (e).

De houder van een LAPL of PPL kan binnen de EU (LAPL en PPL) of buiten de EU (PPL) te maken krijgen met verschillende vormen van radionavigatie. De vlieger moet deze middelen kunnen gebruiken en op een juiste manier interpreteren. 

Bekwaamheid met radionavigatie ondersteunt de vliegveiligheid. Het geeft de vlieger extra bagage om de vlucht veilig uit te voeren of voort te zetten in situaties waarbij de situational awareness van de vlieger mogelijk beperkt is (denk aan het vliegen boven gebieden met weinig visuele grondreferenties, VFR-on-top). Ook in situaties waar de weersomstandigheden het zicht van de vlieger nadelig beïnvloeden, ondersteunt bekwaamheid met radionavigatie een veilige vluchtuitvoering (denk aan een lage zonnestand). Verder is radionavigatie een goede aanvulling als crosscheck op de reguliere navigatiemethoden. Bedrevenheid met radionavigatie moet daarom goed worden geoefend en getoetst.

Daarnaast biedt radionavigatie een mogelijke veilige uitweg in vervelende, ongeplande situaties zoals positie-onzekerheid, verdwaald zijn, onverwachte slechte weersomstandigheden en ongepland verlies van grondreferenties. Daarvoor is het ook verplicht om te oefenen met VHF/DF. 

Voor de veiligheid van de vlieger en voor derden op de grond is het van belang dat een vlieger bedreven is in het gebruik van radionavigatie-apparatuur tijdens een VFR vlucht.


7AMC1 FCL.115, onder (b)(1)(viii) en (c)(2)(xxiv)

8AMC2 FCL.115, onder (b)(1)(xii) en (c)(2)(xxxii)

9AMC1 FCL.210, onder (b)(1)(ix) en (c)(2)(xxiv)

10AMC2 FCL.210, onder (c)(1)(xiii) en (d)(2)(xxxii)

11ICAO Annex 1

Wat mag niet?

De volgende methoden van training zijn niet toegestaan:

  • De oefening in de lucht vervangen door een oefening op de grond, zonder gebruik te maken van een gecertificeerde FSTD. Voorbeelden zijn een radionavigatie-trainer of vluchtsimulatorsoftware op een computer, tablet of telefoon. 
  • De oefeningen overslaan.
  • De oefeningen alleen briefen.
  • De oefeningen in de lucht uitvoeren met niet-gecertificeerde avionica.
  • De oefeningen alleen beperken tot dat wat in het luchtvaartuig zit. (De ATO/DTO dient in dit geval te zorgen voor alternatieven voor de resterende oefeningen.)

Methoden die wel volstaan zijn hierboven omschreven onder punt 2.

Hoe verantwoord ik dit?

De radionavigatie-oefeningen staan in het trainingsprogramma (of syllabus). Het is belangrijk dat alle oefeningen afzonderlijk zijn verantwoord. Voor het overzicht van de vordering van de cursist en de eventuele overdracht aan een andere instructeur moet inzichtelijk zijn op welk niveau de oefeningen zijn uitgevoerd. Een cursist die de opleiding heeft afgerond moet minimaal kunnen aantonen dat alle radionavigatie oefeningen tenminste op standaardniveau zijn uitgevoerd. Ook moet inzichtelijk zijn op welk luchtvaartuig (registratie) of welke FSTD (certificatienummer) deze oefeningen zijn gedaan.

Afkortingen en wettelijk kader