Wettelijk advies

De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) kan bij de omgevingsvergunningprocedure een advies op de aanvraag en advies (zienswijze) op het ontwerpbesluit aan het bevoegd gezag (meestal Gedeputeerde staten van een provincie) geven. Indien het advies (zienswijze) niet wordt overgenomen, kan de ILT bezwaar of beroep instellen.

Op grond van artikel 4.34 Omgevingsbesluit dient het bevoegd gezag de inspecteur bij bepaalde milieubelastende activiteiten in de gelegenheid te stellen om advies uit te brengen op de aanvraag en het  ontwerpbesluit. Het gaat daarbij om een aanvraag en het ontwerpbesluit  voor categorieën van activiteiten zoals genoemd in Bijlage III, onder 2 van het Omgevingsbesluit.

Werkwijze

Bij vergunningprocedures van bedrijven die landelijk het meest bijdragen aan de bedrijfsmatige emissies van prioritaire stoffen of risico’s zal de ILT al bij de aanvraag haar advies geven. Als de ILT in het begin van de vergunningprocedure haar advies kenbaar maakt kan het bedrijf bij de aanvraag en het bevoegd gezag bij het ontwerpbesluit van de vergunning hier rekening mee houden. Bovendien kan met deze kennis een eventuele zienswijze van de ILT op het ontwerpbesluit voorkomen worden en loopt de vergunningprocedure geen onnodige vertraging op.

Bij de overige vergunningprocedures wordt pas gereageerd op de ontwerpbeschikking in combinatie met de aanvraag door middel van een advies (zienswijze).

Indiening door bevoegd gezag

Bij vergunningprocedures dient het bevoegd gezag de ILT via de Samenwerkfunctionaliteit (SWF) van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) vanaf de aanvraag aan te merken als adviseur.

De aanvraag en de ontwerpbeschikking met alle daarop betrekking hebbende stukken kunnen digitaal worden gestuurd via de SWF van het DSO of via de post aan: ILT, Postbus 16191, 2500 BD Den Haag.

Adviesonderwerpen

De adviestaak is vooral gericht op correcte implementatie van de Beste Beschikbare Technieken (BBT). De BBT documenten worden in de bijlage van de Regeling Omgevingsrecht aangewezen. Inhoudelijk gaat het om de volgende prioritaire stoffen of thema’s:

  • Luchtemissies waarvoor een landelijk emissieplafond geldt, toegespitst op SO2 en NOx; 
  • Stofemissies, vanuit het oogpunt dat beperking van stofemissies bijdraagt aan verlaging van concentraties fijnstof in de leefomgeving, hetgeen ten goede komt aan de luchtkwaliteit;
  • Luchtkwaliteit, vooral de componenten fijnstof, stikstofdioxide (NO2) en benzeen;
  • Emissies van Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) naar lucht en water, waarbij aandacht wordt besteed aan de minimalisatieverplichting (MVP);
  • IPPC, met als hoofdvragen of vergunningen voldoen aan IPPC en of er sprake is van BBT;
  • Externe veiligheid met vooral aandacht voor de kwaliteit van kwantitatieve risicoanalyses, toetsing aan BEVI en verwerking van bepaalde PGS-richtlijnen, vooral PGS 15 en PGS 29, PGS 9, 12, 18, 33-1, 33-2, 35 en 37 in de vergunningen;
  • Afval met vooral aandacht voor het toepassen van het LAP (minimum standaard), mengen en gescheiden houden, het acceptatie- en verwerkingsbeleid, de administratieve organisatie en de interne controle;
  • De onderbouwing van de classificatie van inkomende stoffen als afvalstof of grondstof;
  • De toepassing van milieuzorg in de vergunning.